En even later wisten ze te vertellen dat de oorzaak van die vloek lag bij het jongetje “geen veertje”. Het was toch niet normaal dat die jongen nog geen fatsoenlijke naam had.
Alhoewel gelukkig niemand van de andere indianen veel geloof aan de roddels hechtten, voelde “geen veertje” zich er niet prettig door.
Stel je voor dat die ouwe kwezels gelijk hadden en dat hij inderdaad de oorzaak van de vloek was.
Op een gegeven moment besloot geen veertje dat het zo niet langer door kon gaan en dat het maar het beste was als hij uit het dorp zou vertrekken.
Je zou vast zien, dat het daarna weer zou gaan regenen en de buffels gauw terug zouden komen zodat er weer eten in overvloed kwam voor het dorp.
Op een nacht toen iedereen sliep, sommigen in een diepe vaste slaap en andere erg onrustig, want hij hoorde zowel gesnurk als zuchten en gedraai vanuit de tenten, besloot geen veertje dat het nu tijd was geworden om te vertrekken.
Stilletjes stond hij op en sloop de tent uit. Buiten wachtte hij even of z’n ouders niet wakker waren geworden maar alles bleef rustig in de tent.
Zachtjes – als een echte indiaan – sloop hij door het dorp en aan de rand van het dorp aangekomen draaide hij om en keek nog één keer naar alle tenten in het dorp. Daar woonden z’n ouders en al zijn vriendjes en de andere indianen waar hij zo veel van hield. Maar – zo maakt hij zich wijs – het was het beste voor iedereen als hij zou verdwijnen.
Hij liep in de richting van het bos en na een tijdje kwam hij bij de eerste rij bomen aan.
Dit was de eerste keer dat hij ‘s nachts in het bos was. Overdag was hij er wel vaker geweest en leek het niet eng. Erg diep in het bos was hij zelfs overdag nooit geweest, want daar woonden ook gevaarlijke dieren. Wolven en vooral beren. Grote bruine grizzly beren. Als die rechtop gingen staan dan waren ze veel groter dan de grootste indiaan. Zelfs de volwassen indianen waren bang voor de beren en gingen daarom ook niet naar het midden van het bos.
Maar ja, geen veertje had nu eenmaal besloten dat hij weg zou gaan en dus na een paar keer slikken ging hij het bos in.
Hoe dieper hij het bos binnenging hoe donkerder het werd.
Na een tijdje hoorde hij allerlei enge geluiden;  gegrom, dan weer ritselen of takjes die kraakten onder sluipende naderbij komende voetstappen. Uiteindelijk besloot geen veertje maar in een boom te klimmen en daar te gaan slapen. Als het licht zou worden en hij meer zou kunnen zien zou het bos vast niet meer zo eng zijn.
Hij vond een mooie boom en klom zover naar boven om veilig te zijn voor al die enge beesten die in het bos rond liepen.
Door alle inspanningen was geen veertje slaperig geworden en toen hij een mooie stevige tak met zijtak had gevonden waar hij lekker op kon liggen nestelde hij zich daarin en viel prompt in slaap. De volgende morgen – het was nog heel vroeg – werd hij wreed wakker gemaakt omdat er iets zwaars tegen zijn boom aan het duwen was.
Hij keek naar beneden en kreeg de schrik van zijn leven. Hij keek midden op de kop van de allergrootste grizzly beer die er ooit in het bos had geleefd.
De beer had wat ochtend jeuk en was zich eens lekker aan het schurken, uitgerekend tegen de boom waarin geen veertje was gaan slapen.
Of het door de schrik kwam of omdat de beer eens extra heftig tegen de boom aan schurkte, dat kon geen veertje zich later niet meer herinneren, maar hij vergat zich goed vast te houden en viel zo van de tak boven op de kop van de beer. De beer schrok ook en gaf een luide brul. Geen veertje hield zich heel stevig aan de kop van de beer vast. De beer kon niks zien omdat de armen van geen veertje zijn ogen bedekte. Woedend begon de beer door het bos te rennen, maar omdat hij niets kon zien botste hij zowat tegen elke boom die ze tegen kwamen. Geen Veertje hield zijn ogen stijf dicht, hij was veel te bang.  
wp0222ed0b.png
wp5533b116.gif